donderdag 1 november 2012


DE "GESCHIEDENIS VAN LOMMEL" DOOR P.N. PANKEN (3)


II. BEVOLKING. HUIZEN. MIDDELEN VAN BESTAANS.

Tengevolge eener algemeene Bede (Bede was een zeer zware, onbillijke, niet gelijkmatig geheven wordende belasting, den inwoners der Meierij opgelegd) is in 1437 eene telling der haardsteden geschied. Er stonden hier 244 huizen waaronder 46 als arm gemeld. Men rekende voor de Meierij als zoodanig het vijfde deel af te slagen. Eene haardstede betaalde 10 St. In april 1526 zijn hier 254 huizen bevonden, waaronder niet begrepen is een huis door twee huislieden elk hunnen kost doende, en negen onbewoonde huizen. Het huizental bedroeg in 1736 ‑ 340, in 1766 ‑334, in 1771‑ 340, in 1806 ‑ 431, in 1815 ‑ 398, in 1840 ‑ 400.
  
Een schrijver in het laatst der 18e eeuw, meldt omtrent Lommel : Op de heide worden vele schapen geweid welker aanfokking een goed bestaan geeft aan veele der inwoners. De houders of bezitters der schapen dreven handel met de fokdieren, door ze op gezette tijden te verkopen, en andere aan te schaffen, de mest verbeterde hunne landerijen, terwijl de verkoop der wol jaarlijks eene aanzienlijke som opbracht of in het huisgezin zeer ter stade kwam. Laatstbedoelde schrijver getuigt alsmede dat, de linnenweverijen daar in grooten bloeistand verkeren. Thans worden er geen meer gevonden en is de schapenteelt sins eene halve eeuw aanmerkelijk verminderd.

Intussen een zeldzaamheid ! Grazende schapen op de Blekerheide. (Foto Leon Van Ham in Internetgazet van 7 aug. 2012)


Een groot deel der inwoners houdt zich met den koophandel bezig. Van ouds waren er eenige gezelschappen of compagnieën, welke met hunne koperen ketels op den rug in Denemarken, Holstein en Duitschland rondreisden, om ze te verkopen of met winst te ruilen. Ook in Frankrijk gingen tot in deze eeuw verscheidene manspersonen uit Lommel en omstreken sommige gewesten afloopen, om hunne ketels te verruilen of die der ingezetenen te vermaken (Bachiene, Vaderl. Geographie, Amsterdam, 1791). Andere personen dreven handel in menschenhaar voor de pruikenmakers. Zij sneden de haren van vrouwlieden, welke daarvoor gewoonlijk manufacturen in ruil ontvingen. Dit geschiedde in sommige Duitsche oorden, en verkochten ze elders. In de Beschrijving van Bergeik en in die van Luiksgestel beide in 1902 door P.N. Panken uitgegeven, vindt men veel van de Teuten, ook in de Patriote in 1903. Men vond steeds ook lieden die in manufacturen en andere goederen in Holland handelden. Een schrijver uit het begin dezer eeuw zegt, dat onder de inwoners vele pakdragers, ketellappers, beestensnijders enz. gevonden worden. (S. Van de Graaf, Beschrijving van het Koningrijk Holland, 1807 ).Alle dergelijke kooplieden worden Teuten genoemd Onder elkander spreken zij eene taal (jargon of brabbeltaal), die bijna niemand, als die tot hun genootschap behoort, verstaat (ik geef bijzonderheden der Teuten in mijne Beschrijving van Bergeik).



In 1793 was de handel door de Teuten vele eeuwen voordeelig uitgeoefend, zeer verstopt, waardoor de welvaart in het dorp eenen gevoeligen slag wedervoer. De oorlogsomstandigheden hadden aan die buitenlandsche koopmanschap eene groote belemmering ofwel een geheel beletsel toegebracht.
Schoon reeds door de mindere spaarzame levenswijze der Teuten hun aangebracht wordende voordeelen verminderden, zoo heeft men door den invloed der oorlogsomstandigheden op dat middel van bestaan een groot verlies geleden. Niet alleen verminderde de oorlog de voortzetting van hunnen handel, maar ook hunne schuldenaars daardoor groote schade of een geheel bederf ondergaan hebbende, konden hun en zij daardoor ook hunne schuldeischers niet betalen. Maar ook hebben die oorlogs‑ en andere bijkomende omstandigheden, de plaats beroofd van den drukken en gedurigen doortocht van zeer zwaar beladen karren, welke daar plagt plaats te hebben, die behalve de gestadige levendigheid mede vele voordeelen toebracht. Daarentegen hebben ook de tijdsomstandigheden en de plaatselijke gelegenheid aanleiding gegeven tot sterken sluikhandel, die er door allerlei listen en zelfs wel eens met geweld uitgeoefend is. Door den aanleg des steenwegs van's Bosch naar Luik hield van lieverlede de sterke doortocht der voerlieden op. Nog heden ten dage zijn eenige der menigvuldige diepe sporen in de heide zichtbaar, welke die zware, groote karrevrachten hadden doen ontstaan


Teuten zoals Pankenn ze misschien nog gekend heeft. Deze zijn van Sint-Huibrechtslille in 1905: zittend: Christiaan Winters, Jozef Bleukx en Piet Linders; staande Jozef Kerkhofs, Jan Klok, Jaak Klok, Gerard Bleukx en Jaak Ceelen ( Internetgazet Neerpelt 21 maart 2011)



Door de zeer uitgestrekte Lommelsche en door de Bergeiksche heide is Luiksgestel behalve aan eene smalle strook geheel ingesloten.
Tot behoef van den landbouw bestaat in de dorpskom eene boterfabriek of Melkerij, op eene zeer doelmatige wijze ingericht. Men vindt er tevens een op het gehucht Kattenbosch. Wegens al de genoemde bedrijvigheid door de Lommelaren in hunnen woonplaats en voornamelijk door een aanzienlijk aantal lieden die als teut en anderszins in vreemde landen handel gingen uitoefenen, was de landbouw hoofdzakelijk aan de vrouwen overgelaten.

Men beweert, dat in het algemeen de inwoners van Lommel een langer gestalte zouden bereiken als die der andere plaatsen van dezen omtrek, wat toch niet waar of niet in het oog lopend is. Wel is dit met de uitspraak hunner oude taal of hun dialekt, hetgeen aanmerkelijk van dat der overige plaatsen afwijkt. Uit aardigheid vermeld ik hier de volgende anecdote
Een Lommelaar die Teut in Duitschland was, keerde na ene gedane reis uit Lommel naar zijn handelstreek weder en zoude toen met een kameraad of compagnon o.a. het gesprek gevoerd hebben in een slepende teutentaal of zoogenaamd Bargoensch : Uw mos is moel. Vraag: Is mijn mos moel? En hoe gaat het met den Koppenhandel? Dat is schapenhandel. Mos is wijf, vrouw, moel beduidt dood, overleden.

Overleveringen, spokerijen (natuurlijk zonder spoken, want deze bestaan niet) worden te Lommel ook als elders vernomen. Men kan zulke verhalen zien in mijne Noordbrabantsche Sagen, overgedrukt uit Ons Volksleven, te Brecht, bij L. Braeckmans 1893, bij wien ook mijne Gebruiken, Gewoonten enz. gedrukt werden. Mijn handschrift over de Vogels in Kempenland, over de Gilden enz. is nog in portefeuille.

Naar luid van oude akten en andere bescheiden woonden weleer in de oostelijke Kempen, als Valkenswaard, Bergeik, Lommel, Arendonk enz. vele valkeniers die van daaruit in dienst der valkenjagt beminnende vorsten door schier de geheele wereld trokken tot aan Persie en Marokko. De Brabantsche valkeniers, meestal schoone, krachtige mannen wier bedrijf ridderlijk was, stonden ook daarom in hooge achting en sloten in den vreemde ‑Engeland, Denemarken­ niet zelden aanzienlijke huwelijken. Dat Brabant het land der valkeniers was, is niet te verwonderen. Reeds vroeg was daar eene talrijke vrije bevolking en zeer vele kleine boeren, terwijl ieder schildveertig man vrij door het geheele hertogdom mogt j agen en door middel van windhonden, fretten, valken, sperwers enz., allen uitgenomen in de vrije warande (Navorscher,1877, p.44 en 45).
In de heiden onder Lommel werden in vorige eeuwen ook vele wilde valken ter africhting gevangen en stonden er hierom verscheidene tobhutten, waarin de vangers, die men tobbers noemde, zich verscholen.





Lokduif en slechtvalk onder het slagnet

 Lokduif en slechtvalk onder het slagnet


Wolven. In veele tijden werden de wolven in de Brabantsche Kempen en andere plaatsen menigvuldig aangetroffen. Er stonden premiën op hunne verdelging en hield men algemene jachten om ze te verdrijven. De richting werd door den Schout aangegeven. Alleen mulders (molenaars) werden verschoond. Uit hunne molens moesten zij de wacht houden en den jagenden boeren spoor en richtingwijzen, werwaarts die roofdieren vluchtten. In Brabant en Vlaanderen was de kwelling door dit gedierte zo groot, zegt Hofdijk V, 319, dat in eenige dorpen ... [rest van de tekst ontbreekt].

[nvdr: we vonden het vervolg van de tekst van Panken in W.J. HOFDIJK, Ons voorgeslacht: in zijn dagelyksch leven geschilderd, 1863, dl. 5, p. 319-320. Hij luidt :
dat in eenige dorpen de huizen der landluiden kuilen der wolven geworden zijn. Vee en beesten, paarden, koeien, kalveren, schapen hebben zy niet alleen vernield , maar in hunnen razenden honger hebben zy menschen, en byzonder vele kinderen gegeten. Het wild, als hazen en konijnen, joegen zy na — de dieven! — en vernielden al de waranden."]





De laatste wolven zijn in onze streken uitgeroeid bij grote wolvenklopjachten. ... Op 15 september 1804 werd op last van de schouten van Budel, Someren en Asten nog eens een wolvenklopjacht gehouden, waaraan honderden mannen uit dee streek deelnamen.


[n.v.d.r. onderstaande tekst komt niet voor in dit handschrift over de geschiedenis van Lommel, maar wel uit een bijdrage vann Panken in het tijdschrift Ons Volksleven in 1894. Aangezien Panken het in bovenstaand uittreksel uit zijn handschrift heeft over sagen enerzijds en Lommelse teuten anderzijds, vonden wij het gepast U hieronder zo'n sage als toetje te serveren]

Een Teut uit Bergeik in Duitschland vermoord

Ruim eene eeuw geleden, verbleef een zeker Teut, Ooms geheeten, in Duitschland. Toen hij 
eens met eenen zijner knechten om handelszaken op reis ging en in een groot bosch kwam, 
dat zij moesten doortrekken, schoot die knecht hem van achteren een kogeldoor het lichaam.Ooms stortte ter aarde, waarna de knecht hem nog zoo veel slagen toebracht, dat hij hem 
dood waande. Nu beroofde de moordenaar hem van al het geld dat hij bij zich droeg, en 
vluchtte met eene aanzienlijke som naar een afgelegen land.
Daar trok hij een klooster binnen, waar hij tegen betaling gedurende een jaar woonde. De 
zeer erg gewonde doch niet overleden Ooms werd kort na den moordaanslag door lieden 
gevonden, die door het bosch trokken en naar het eerste huis vervoerd, dat zij op den weg 
ontmoetten. Deze huizing was eene herberg, die de Teuten op hunne reis geregeld bezochten en waar zij goed bekend waren. Zulke pleisterplaatsen noemden zij dan ook « hunne « 
herbergen. Ooms werd hier zoo goed mogelijk verzorgd; men ontbood twee geneesheeren, 
die verklaarden dat zijne ingewanden zoo vreeselijk doorschoten en gekwetst waren, dat 
zijne dood nabij scheen. Hij ontving van eenen geestelijke de volle bediening en leefde nog zesof acht uren naden moordaanslag. Te Bergeik liet hij eene weduwe, éénen zoon en twee 
dochters na, waarvan nog afstammelingen . en veel verre bloedverwanten bestaan. Eene zijner dochters was, naar het volksverhaal, er met zekeren Peter van Otten gehuwd : de andere dochter zou twee keeren getrouwd geweest zijn. De moordenaar, later in Duitschland in de 
handen van het gerecht geraakt, ontging zijne welverdiende straf niet : aan eenen paal 
gebonden, werd hij levend verbrand. Ook van hem werden bloedverwanten in zijne geboorte-plaats aangetroffen, doch kieschheidshalve wilden de kinderen of kleinkinderen van den 
vermoorde aan hunne kinderen, veel minder aan anderen, zijnen naam bekend maken. Van den eenigon zoon van Ooms wordt mede eene zonderlinge geschiedenis verhaald. Deze, naar 
Frankrijk vertrokken, werd er, na een verblijf van eenige jaren maire of  meier zijner 
woonstad. Toen de Kozakken en andere vijandelijke soldaten aldaar wreedelijk huis hielden, verborg hij een deel zijner aanzienlijke schatten in een bosch, waarheen hij zich te dien einde, van eenen vriend vergezeld, had begeven. Deze vluchtte bij het naderen van eenen troep 
soldaten, doch de meier verdedigde zich ridderlijk met zijn wapen, toen zij hem aanvielen. 
Deerlijk door de Kozakken gewond, werd hij aan den steert van een peerd gebonden en in 
dien toestand stadwaarts gesleept; want zij meenden in hem eenen spion te zien. Als 
zoodanig werd hij zelfs ter dood veroordeeld. 
Toen de terechtstelling zou gebeuren, stond daarbij, zooals men denken kan, eene groote 
menigte volks, waaronder ook een paar Teuten uit Lommel, die in dat land handel dreven en den ter dood veroordeelden meier zeer goed kenden. Deze Teuten, van Ooms' onschuld overtuigd, en wellicht ook anderen, verzochten en verkregen uitstel van de uitvoering van het 
verschrikkelijke vonnis, zoodat de veroordeelde naar de gevangenis werd teruggebracht. 
Toen na onderzoek de beschuldiging valsch bleek, werd hij vrijgelaten. De wonden die de 
soldaten hem toegebracht hadden, waren toen, bij het vreugdevol wederkeeren tot zijne 
vrouw en kinderen, reeds eenigen tijd genezen. 
Van deze twee geschiedenissen zijn mij geene bewijzen bekend, waarom ik ze eenigszins 
romantisch beschouw en legendarisch behandelde. P. N. Panken. 


[N.v.d.r. : Misschien berust deze sage toch op historische feiten, zoals die te vinden zijn in
J. LIJTEN, Een Oirschotse Teut vermoord in Lotharingen, in: Campinia 18 (1988), p. 86-88en in J.Th.M. MELSSEN, Twee buitengaanders vermoord door een teut [te Lommel],  
Brabants Heem, 28 (1976), p. 130-133]



[merged small][graphic][ocr errors]

Prent over doodslag of "homicide" in: Practycke ende handbouck, door Joost De Damhouder, 1555

Geen opmerkingen:

Een reactie posten