zaterdag 28 juli 2012

Het principe van de gelijkheid voor de openbare lasten...

Op de gemeenteraad van voorbije maand juni speelde Jan Bouly (CD&V) eens te meer voor klokkenluider:
Jan Bouly bracht de uitspraak van de rechtbank van Hasselt van maart ter sprake over de hoge boetes wegens laattijdig bouwen die door de stad Lommel worden opgelegd aan Lommelse gezinnen. De rechtbank herleidde de boete die aan één van de bouwers was opgelegd van 27.268 euro tot 3.000 euro. Bouly riep het stadsbestuur op om het vonnis te aanvaarden omdat het - aldus Bouly - duidelijk maakte dat het stadsbestuur in de fout was gegaan: het had de betrokkene niet verwittigd en het opeisen van een reuzenboete was, aldus de rechtbank, in strijd met de fundamentele opvattingen die behoren tot het wezen van de samenleving. Bouly wees er ook op dat de rechtbank duidelijk had gemaakt dat de betrokkene geen speculant was. De burgemeester antwoordde dat het stadsbestuur diegene die laattijdig bouwt nu wél tijdig verwittigt. Het stadsbestuur zou zich beraden over het vonnis en juridisch advies inwinnen.

Voor iets meer info moeten we naar Internetgazet van 17 juni:
Het stadsbestuur van Lommel mag van de rechtbank van Hasselt geen reuzenboetes eisenvan inwoners die te laat bouwen op een perceel van de stad. Dat blijkt uit een vonnis van 26 maart van de rechtbank van eerste aanleg, zo meldt de CD&V. Die fractie klaagde de reuzenboetes al in februari 2009 aan als onrechtvaardig en onwettig. 
Het stadsbestuur liet gezinnen, die te laat bouwden, jarenlang betijen om hen daarna zonder verwittiging en met terugwerkende kracht een boete op te leggen die per jaar oploopt met 10 % van de koopsom van het bouwperceel. Aankoopdossiers die 10 jaar en ouder waren, werden plots van onder het stof gehaald om, aldus de fractie, een financiële hold-up te plegen, bv. wanneer de betrokkene een bouwaanvraag deed.
Het stadsbestuur had echter geen oren naar het protest van CD&V en daagde diegenen die niet vrijwillig betaalden voor de rechtbank. Die wees nu de eis tot betaling van 27.268,29 euro (+ 1.500 euro intresten) tegen één van de kopers af. Zij vindt dat de stad de betrokkene had moeten verwittigen. De plicht tot ingebrekestelling staat immers in het contract en ook de algemene rechtsbeginselen verplichten het stadsbestuur daartoe. Anders oordelen betekent, aldus nog de rechtbank, dat het stadsbestuur er belang bij zou hebben haar inwoners laattijdig te verwittigen om zo de boete te doen oplopen. En dat is in strijd met de goede trouw, besluit de rechtbank. Vervolgens kent de rechtbank ‘naar billijkheid’ een beperkte schadevergoeding toe van 3.000 euro (i.p.v. 27.268,29 euro). Daarmee schaart de rechtbank zich eigenlijk achter het voorstel dat CD&V al in 2009 deed, nl. een correcte opvolging van de verkoopcontracten, met tijdige verwittiging, zodat de inwoners van Lommel weten dat zij kans lopen om beboet te worden. Op die manier wordt tijdig gebouwd en worden sociale drama’s vermeden. Het zou trouwens onaanvaardbaar zijn dat het stadsbestuur zichzelf beloont voor slechte opvolging van dossiers en zich aldus slapend verrijkt, zo stelt de CD&V-fractie.
De burgemeester had destijds ook gezegd dat de betrokkene zich zou hebben bezondigd aan speculatieve doorverkoop of verhuring. Maar de rechtbank veegde dit argument van tafel omdat de man in kwestie uiteindelijk wel degelijk bouwde.
De CD&V-fractie gaat de zaak aankaarten op de eerstvolgende gemeenteraad. CD&V wil dat het stadsbestuur het vonnis aanvaardt. De fractie vindt het ook niet meer dan billijk "dat diegenen die gezwicht zijn onder de druk van het stadsbestuur terugbetaling verkrijgen van onrechtmatig geïnde boetes."



















Niet geheel terzijde: in het verleden Niet bouwden drie Lommelse vennootschappen ook laattijdig op gronden aan het Adelbergpark die zij kochten van de stad. Het sp.a-stadsbestuur hielp de vennootschappen toen via kunstgrepen ontsnappen aan de geldboetes, waarop de gouverneur de tussenkomst van het stadsbestuur schorste en de rechtbank van Hasselt het stadsbestuur veroordeelde tot een schadevergoeding van 100.000 euro (vonnis van 6.10.1999) wegens onbehoorlijk bestuur. Van twee maten en twee gewichten gesproken, aldus CD&V.




CD&V bepleit dus dat degene die de boete wél (volledig) betaalden geld zouden terugkrijgen. Blijkens een bericht van deze week in het Belang van Limburg, heeft onze Keizer het daarop niet begrepen en houdt hij zijn duim naar beneden.
Daarmee schendt hij nochtans het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten, dat op 24 juni 2010 nochtans door ons opperste gerechtshof in herinnering was gebracht (zie hieronder). Het Hof van Cassatie zou zelfs grondwettelijke waarde aan het principe toegekend hebben.
Onze Keizer is nochtans jurist van vorming. Steekt hij liever zijn kop in het zand ??
Tja, struisvogelpolitiek is ook politiek....



Overheidsaansprakelijkheid voor rechtmatig handelen dat voor een beperkte groep particulieren abnormale nadelige gevolgen met zich meebrengt – een princiepsarrest en een algemeen rechtsbeginsel (arrest van het Hof van Cassatie van 24 juni 2010)
  
 
Als een burger door een rechtmatig overheidsoptreden schade lijdt, kan hij vergoeding bekomen
voor de lasten die groter zijn dan deze die een particulier in het gemeenschappelijk belang moet
dragen
, zelfs indien de wetgever ter zake geen vergoedingsplicht heeft voorzien. Dit volgt uit een
recent princiepsarrest van het Hof van Cassatie.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek vond een huiszoeking plaats in een gebouw, waarvan de eigendom toebehoorde aan een persoon die geen verdachte in het strafonderzoek was. Bij de huiszoeking werden tien voordeuren geforceerd, met schade aan de deuren, deurstijlen en het houtwerk tot gevolg. De huiszoeking gebeurde evenwel rechtmatig en er waren geen aanwijzingen dat ze met minder schadelijke gevolgen had kunnen gebeuren. Evenmin waren er alternatieven voor een even doelmatige uitvoering van de huiszoeking.
Ondanks het rechtmatig karakter van de huiszoeking kende de feitenrechter ten laste van de Belgische Staat schadevergoeding toe aan de eigenaar van het pand.
Naar luid van een cassatiearrest van 24 juni 2010 kan in dat geval schadevergoeding worden toegekend, ook al was er geen wettelijke of decretale grondslag voor enige schadevergoedingsplicht. De schadevergoedingsplicht kan immers op het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten worden gegrond: “Krachtens het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten, dat onder meer is neergelegd in artikel 16 van de Grondwet, kan de overheid niet zonder vergoeding lasten opleggen die groter zijn dan die welke een particulier in het gemeenschappelijk belang moet dragen. Gelet op het fundamentele karakter van het voormelde algemene rechtsbeginsel mag de rechter er bij stilzwijgen van de wetgever van uitgaan dat deze de toepassing van het rechtsbeginsel aan de beoordeling van de rechter heeft gelaten.”
Voor een omschrijving van de grenzen van dit algemeen rechtsbeginsel liet het Hof zich door de rechtspraak van de Nederlandse Hoge Raad inspireren: de lasten zijn groter dan deze die een particulier in het gemeenschappelijk belang moet dragen, indien het overheidshandelen aldus voor een beperkte groep van burgers of instellingen, abnormale nadelige gevolgen teweegbrengt.
Het Hof wijkt aldus af van zijn eerdere rechtspraak (arrest van 16 maart 1990) waarin het bestaan van een wettelijke of decretale basis voor een vergoedingsplicht voor rechtmatig handelen wel werd vereist.

Naast de voorheen reeds erkende toepassing bij burenhinder door openbare werken, kan het beginsel in talrijke andere gevallen van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden van belang zijn, zoals bijvoorbeeld bij schade veroorzaakt door:
− een rechtmatige verplichting tot opschorting of een rechtmatig verbod op uitoefening van een bepaalde bedrijfsactiviteit,
− een rechtmatige stedenbouwkundige maatregel,
− een rechtmatige aanhouding, of een rechtmatige strafrechtelijke inbeslagname (en daaropvolgende vernietiging) van goederen.
Voorts benadrukt het Hof van Cassatie het fundamentele karakter van het algemeen rechtsbeginsel.

Het Hof lijkt daarbij te aanvaarden dat het algemeen rechtsbeginsel, dat onder andere in artikel 16 van de Grondwet is vervat, een grondwettelijke waarde heeft.
Wat in het arrest niet aan bod komt, is de situatie waarbij een wettelijke of decretale bepaling niet strookt met het algemeen rechtsbeginsel. Indien de interpretatie van een wettekst ertoe zou leiden dat bepaalde personen in het algemeen belang lasten moeten dragen die groter zijn dan de lasten die een particulier in het algemeen belang zou moeten dragen, moet de rechter, aldus de advocaat-generaal, nagaan of de wet conform het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten kan worden geïnterpreteerd. Indien een grondwetsconforme interpretatie niet mogelijk is, zal moeten worden nagegaan in welke mate de bepaling die afwijkt van het algemeen rechtsbeginsel, strijdig is met één van de bepalingen waaraan het Grondwettelijk Hof wetten of decreten kan toetsen (waaronder het gelijkheidsbeginsel).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten