DE "GESCHIEDENIS VAN LOMMEL" DOOR P.N. PANKEN (3)
II.
BEVOLKING. HUIZEN. MIDDELEN VAN BESTAANS.
Tengevolge eener algemeene Bede (Bede was een zeer zware,
onbillijke, niet gelijkmatig geheven wordende belasting, den inwoners der
Meierij opgelegd) is in 1437 eene telling der haardsteden geschied. Er stonden
hier 244 huizen waaronder 46 als arm gemeld. Men rekende voor de Meierij als
zoodanig het vijfde deel af te slagen. Eene haardstede betaalde 10 St . In april 1526 zijn
hier 254 huizen bevonden, waaronder niet begrepen is een huis door twee
huislieden elk hunnen kost doende, en negen onbewoonde huizen. Het huizental
bedroeg in 1736 ‑ 340, in
1766 ‑334, in 1771‑ 340, in
1806 ‑ 431, in
1815 ‑ 398, in
1840 ‑ 400.
Een schrijver in het laatst der 18e eeuw, meldt omtrent
Lommel : Op de heide worden vele schapen geweid welker aanfokking een goed
bestaan geeft aan veele der inwoners. De houders of bezitters der schapen
dreven handel met de fokdieren, door ze op gezette tijden te verkopen, en
andere aan te schaffen, de mest verbeterde hunne landerijen, terwijl de verkoop
der wol jaarlijks eene aanzienlijke som opbracht of in het huisgezin zeer ter
stade kwam. Laatstbedoelde schrijver getuigt alsmede dat, de linnenweverijen
daar in grooten bloeistand verkeren. Thans worden er geen meer gevonden en is
de schapenteelt sins eene halve eeuw aanmerkelijk verminderd.
Intussen een zeldzaamheid ! Grazende schapen op de Blekerheide. (Foto Leon Van Ham in Internetgazet van 7 aug. 2012)
Een groot deel der inwoners houdt zich met den koophandel
bezig. Van ouds waren er eenige gezelschappen of compagnieën, welke met hunne
koperen ketels op den rug in Denemarken, Holstein en Duitschland rondreisden,
om ze te verkopen of met winst te ruilen. Ook in Frankrijk gingen tot in deze
eeuw verscheidene manspersonen uit Lommel en omstreken sommige gewesten
afloopen, om hunne ketels te verruilen of die der ingezetenen te vermaken (Bachiene,
Vaderl. Geographie, Amsterdam, 1791). Andere personen dreven handel in
menschenhaar voor de pruikenmakers. Zij sneden de haren van vrouwlieden, welke
daarvoor gewoonlijk manufacturen in ruil ontvingen. Dit geschiedde in sommige
Duitsche oorden, en verkochten ze elders. In de Beschrijving van Bergeik en in die van Luiksgestel beide in 1902 door P.N. Panken uitgegeven, vindt men
veel van de Teuten, ook in de Patriote
in 1903. Men vond steeds ook lieden die in manufacturen en andere goederen in
Holland handelden. Een schrijver uit het begin dezer eeuw zegt, dat onder de
inwoners vele pakdragers, ketellappers, beestensnijders enz. gevonden worden.
(S. Van de Graaf, Beschrijving van het Koningrijk Holland, 1807 ).Alle
dergelijke kooplieden worden Teuten genoemd Onder elkander spreken zij eene
taal (jargon of brabbeltaal), die bijna niemand, als die tot hun genootschap
behoort, verstaat (ik geef bijzonderheden der Teuten in mijne Beschrijving van
Bergeik).
In 1793 was de handel door de Teuten vele eeuwen voordeelig
uitgeoefend, zeer verstopt, waardoor de welvaart in het dorp eenen gevoeligen
slag wedervoer. De oorlogsomstandigheden hadden aan die buitenlandsche
koopmanschap eene groote belemmering ofwel een geheel beletsel toegebracht.
Schoon reeds door de mindere spaarzame levenswijze der
Teuten hun aangebracht wordende voordeelen verminderden, zoo heeft men door den
invloed der oorlogsomstandigheden op dat middel van bestaan een groot verlies
geleden. Niet alleen verminderde de oorlog de voortzetting van hunnen handel,
maar ook hunne schuldenaars daardoor groote schade of een geheel bederf
ondergaan hebbende, konden hun en zij daardoor ook hunne schuldeischers niet
betalen. Maar ook hebben die oorlogs‑ en andere bijkomende omstandigheden, de
plaats beroofd van den drukken en gedurigen doortocht van zeer zwaar beladen
karren, welke daar plagt plaats te hebben, die behalve de gestadige
levendigheid mede vele voordeelen toebracht. Daarentegen hebben ook de
tijdsomstandigheden en de plaatselijke gelegenheid aanleiding gegeven tot
sterken sluikhandel, die er door allerlei listen en zelfs wel eens met geweld
uitgeoefend is. Door den aanleg des steenwegs van's Bosch naar Luik hield van
lieverlede de sterke doortocht der voerlieden op. Nog heden ten dage zijn eenige
der menigvuldige diepe sporen in de heide zichtbaar, welke die zware, groote
karrevrachten hadden doen ontstaan
Teuten zoals Pankenn ze misschien nog gekend heeft. Deze zijn van Sint-Huibrechtslille in 1905: zittend: Christiaan Winters, Jozef Bleukx en Piet Linders; staande Jozef Kerkhofs, Jan Klok, Jaak Klok, Gerard Bleukx en Jaak Ceelen ( Internetgazet Neerpelt 21 maart 2011)
Door de zeer uitgestrekte Lommelsche en door de
Bergeiksche heide is Luiksgestel behalve aan eene smalle strook geheel
ingesloten.
Tot behoef van den landbouw bestaat in de dorpskom eene
boterfabriek of Melkerij, op eene zeer doelmatige wijze ingericht. Men vindt er
tevens een op het gehucht Kattenbosch. Wegens al de genoemde bedrijvigheid door
de Lommelaren in hunnen woonplaats en voornamelijk door een aanzienlijk aantal
lieden die als teut en anderszins in vreemde landen handel gingen uitoefenen,
was de landbouw hoofdzakelijk aan de vrouwen overgelaten.
Men beweert, dat in het algemeen de inwoners van Lommel
een langer gestalte zouden bereiken als die der andere plaatsen van dezen
omtrek, wat toch niet waar of niet in het oog lopend is. Wel is dit met de
uitspraak hunner oude taal of hun dialekt, hetgeen aanmerkelijk van dat der
overige plaatsen afwijkt. Uit aardigheid vermeld ik hier de volgende anecdote
Een Lommelaar die Teut in Duitschland was, keerde na ene
gedane reis uit Lommel naar zijn handelstreek weder en zoude toen met een
kameraad of compagnon o.a. het gesprek gevoerd hebben in een slepende
teutentaal of zoogenaamd Bargoensch : Uw mos is moel. Vraag: Is mijn mos moel?
En hoe gaat het met den Koppenhandel? Dat is schapenhandel. Mos is wijf, vrouw,
moel beduidt dood, overleden.
Overleveringen, spokerijen (natuurlijk zonder spoken,
want deze bestaan niet) worden te Lommel ook als elders vernomen. Men kan zulke
verhalen zien in mijne Noordbrabantsche
Sagen, overgedrukt uit Ons Volksleven, te Brecht, bij L. Braeckmans 1893,
bij wien ook mijne Gebruiken, Gewoonten enz. gedrukt werden. Mijn handschrift
over de Vogels in Kempenland, over de Gilden enz. is nog in portefeuille.
Naar luid van oude akten en andere bescheiden woonden
weleer in de oostelijke Kempen, als Valkenswaard, Bergeik, Lommel, Arendonk
enz. vele valkeniers die van daaruit in dienst der valkenjagt beminnende
vorsten door schier de geheele wereld trokken tot aan Persie en Marokko. De
Brabantsche valkeniers, meestal schoone, krachtige mannen wier bedrijf
ridderlijk was, stonden ook daarom in hooge achting en sloten in den vreemde ‑Engeland,
Denemarken niet zelden aanzienlijke huwelijken. Dat Brabant het land der
valkeniers was, is niet te verwonderen. Reeds vroeg was daar eene talrijke
vrije bevolking en zeer vele kleine boeren, terwijl ieder schildveertig man
vrij door het geheele hertogdom mogt j agen en door middel van windhonden,
fretten, valken, sperwers enz., allen uitgenomen in de vrije warande
(Navorscher,1877, p.44 en 45).
In de heiden onder Lommel werden in vorige eeuwen ook vele
wilde valken ter africhting gevangen en stonden er hierom verscheidene
tobhutten, waarin de vangers, die men tobbers noemde, zich verscholen.
Lokduif en slechtvalk
onder het slagnet
Lokduif en slechtvalk onder het slagnet
Wolven. In veele tijden werden de wolven in de
Brabantsche Kempen en andere plaatsen menigvuldig aangetroffen. Er stonden
premiën op hunne verdelging en hield men algemene jachten om ze te verdrijven.
De richting werd door den Schout aangegeven. Alleen mulders (molenaars) werden
verschoond. Uit hunne molens moesten zij de wacht houden en den jagenden boeren
spoor en richtingwijzen, werwaarts die roofdieren vluchtten. In Brabant en
Vlaanderen was de kwelling door dit gedierte zo groot, zegt Hofdijk V, 319, dat
in eenige dorpen ... [rest van de tekst ontbreekt].
“dat in eenige dorpen de huizen der landluiden kuilen der wolven geworden zijn. Vee en beesten, paarden, koeien, kalveren, schapen hebben zy niet alleen vernield , maar in hunnen razenden honger hebben zy menschen, en byzonder vele kinderen gegeten. Het wild, als hazen en konijnen, joegen zy na — de dieven! — en vernielden al de waranden."]
De laatste wolven zijn in onze streken uitgeroeid bij grote wolvenklopjachten. ... Op 15 september 1804 werd op last van de schouten van Budel, Someren en Asten nog eens een wolvenklopjacht gehouden, waaraan honderden mannen uit dee streek deelnamen.
[n.v.d.r. onderstaande tekst komt niet voor in dit handschrift over de geschiedenis van Lommel, maar wel uit een bijdrage vann Panken in het tijdschrift Ons Volksleven in 1894. Aangezien Panken het in bovenstaand uittreksel uit zijn handschrift heeft over sagen enerzijds en Lommelse teuten anderzijds, vonden wij het gepast U hieronder zo'n sage als toetje te serveren]
Een Teut uit Bergeik in Duitschland vermoord
Ruim eene eeuw geleden, verbleef een zeker Teut, Ooms geheeten, in Duitschland. Toen hij
eens met eenen zijner knechten om handelszaken op reis ging en in een groot bosch kwam,
dat zij moesten doortrekken, schoot die knecht hem van achteren een kogeldoor het lichaam.Ooms stortte ter aarde, waarna de knecht hem nog zoo veel slagen toebracht, dat hij hem
dood waande. Nu beroofde de moordenaar hem van al het geld dat hij bij zich droeg, en
vluchtte met eene aanzienlijke som naar een afgelegen land.
Daar trok hij een klooster binnen, waar hij tegen betaling gedurende een jaar woonde. De
zeer erg gewonde doch niet overleden Ooms werd kort na den moordaanslag door lieden
gevonden, die door het bosch trokken en naar het eerste huis vervoerd, dat zij op den weg
ontmoetten. Deze huizing was eene herberg, die de Teuten op hunne reis geregeld bezochten en waar zij goed bekend waren. Zulke pleisterplaatsen noemden zij dan ook « hunne «
herbergen. Ooms werd hier zoo goed mogelijk verzorgd; men ontbood twee geneesheeren,
die verklaarden dat zijne ingewanden zoo vreeselijk doorschoten en gekwetst waren, dat
zijne dood nabij scheen. Hij ontving van eenen geestelijke de volle bediening en leefde nog zesof acht uren naden moordaanslag. Te Bergeik liet hij eene weduwe, éénen zoon en twee
dochters na, waarvan nog afstammelingen . en veel verre bloedverwanten bestaan. Eene zijner dochters was, naar het volksverhaal, er met zekeren Peter van Otten gehuwd : de andere dochter zou twee keeren getrouwd geweest zijn. De moordenaar, later in Duitschland in de
handen van het gerecht geraakt, ontging zijne welverdiende straf niet : aan eenen paal
gebonden, werd hij levend verbrand. Ook van hem werden bloedverwanten in zijne geboorte-plaats aangetroffen, doch kieschheidshalve wilden de kinderen of kleinkinderen van den
vermoorde aan hunne kinderen, veel minder aan anderen, zijnen naam bekend maken. Van den eenigon zoon van Ooms wordt mede eene zonderlinge geschiedenis verhaald. Deze, naar
Frankrijk vertrokken, werd er, na een verblijf van eenige jaren maire of meier zijner
woonstad. Toen de Kozakken en andere vijandelijke soldaten aldaar wreedelijk huis hielden, verborg hij een deel zijner aanzienlijke schatten in een bosch, waarheen hij zich te dien einde, van eenen vriend vergezeld, had begeven. Deze vluchtte bij het naderen van eenen troep
soldaten, doch de meier verdedigde zich ridderlijk met zijn wapen, toen zij hem aanvielen.
Deerlijk door de Kozakken gewond, werd hij aan den steert van een peerd gebonden en in
dien toestand stadwaarts gesleept; want zij meenden in hem eenen spion te zien. Als
zoodanig werd hij zelfs ter dood veroordeeld.
Toen de terechtstelling zou gebeuren, stond daarbij, zooals men denken kan, eene groote
menigte volks, waaronder ook een paar Teuten uit Lommel, die in dat land handel dreven en den ter dood veroordeelden meier zeer goed kenden. Deze Teuten, van Ooms' onschuld overtuigd, en wellicht ook anderen, verzochten en verkregen uitstel van de uitvoering van het
verschrikkelijke vonnis, zoodat de veroordeelde naar de gevangenis werd teruggebracht.
Toen na onderzoek de beschuldiging valsch bleek, werd hij vrijgelaten. De wonden die de
soldaten hem toegebracht hadden, waren toen, bij het vreugdevol wederkeeren tot zijne
vrouw en kinderen, reeds eenigen tijd genezen.
Van deze twee geschiedenissen zijn mij geene bewijzen bekend, waarom ik ze eenigszins
romantisch beschouw en legendarisch behandelde. P. N. Panken.
[N.v.d.r. : Misschien berust deze sage toch op historische feiten, zoals die te vinden zijn in
J. LIJTEN, Een Oirschotse Teut vermoord in Lotharingen, in: Campinia 18 (1988), p. 86-88en in J.Th.M. MELSSEN, Twee buitengaanders vermoord door een teut [te Lommel],Brabants Heem, 28 (1976), p. 130-133]
Prent over doodslag of "homicide" in: Practycke ende handbouck, door Joost De Damhouder, 1555
Geen opmerkingen:
Een reactie posten