zaterdag 3 november 2012


DE "GESCHIEDENIS VAN LOMMEL" DOOR P.N. PANKEN (6)


V. OUDHEID VAN LOMMEL. BEKEERING TOT HET CHRISTENDOM. DE KERK EN HARE GESCHIEDENIS. GEESTELIJKE BEDIENAARS.

Schriften van het begin der zesde eeuw noemen reeds Lommel in Taxandrië gelegen. Dit landschap omvatte niet alleen de Luiksche en Brabantse Kempen, maar ook het noorderdeel van Brabant, Poppel, Waalre, Diessen en andere plaatsen worden daaronder vermeld. Volgens vele schrijvers hebben de Cimbren ook deze landstreek bewoond en zou daarvan de naam Kempenland ontsproten zijn, onder welk kwartier der Meiërij Lommel oudtijds behoorde. Men vindt dit dorp als zeer oud aangeteekend. De heidensche bevolking was reeds vroeg tot het Christendom bekeerd. Zij had waarschijnlijk dit geluk aan den H.Domitianus, den apostel der Taxanders te danken.

Naar men mag vooronderstellen hebben hier echter meerdere missionarissen het geloof voortgeplant. De H.Domitianus, bisschop van Maastricht, komt o.a. op de jaren 530, 535 en 549 voor (Schutjes, I, 52). Op het laatst der tiende eeuw was de H.Ansfridus een voornaam krijgsman onder de Franken. Hij wordt graaf van Teisterbant, van Hoei en volgens Miraeus ook van Leuven genoemd. Hij bezat te Lommel zeer aanzienlijke landgoederen welke hij aan de kerk van Hilvarenbeek overdroeg. Uit dien hoofde heeft het Kapittel aldaar de tienden van Lommel bezeten. Tegen wil en dank werd de H.Ansfridus in 995 bisschop van Utrecht. Hij stierf blind zijnde, bijna 70 jaren oud, in 1008 of 1010 (Schutjes 1,151).

Van ouds bezat de Abdij van Averbode goederen te Lommel. Deze worden in brieven van 1298 vermeld. Er berust in het Rijksarchief te Brussel (Chambre des Comptes 20782) eene akte van den volgende inhoud. "16 Mei 1469. Ontvangen van een mandement daer mede den abt van Everbode geinterteerd (geautoriseerd) is eenen schutter te worden gesteld bij den schout van Kempenland om te scutten ter plaatsen geheten Berisset f = Vriesput], te mede op sekere heijde, liggende omtrent Lummel".

Na het ontstaan der ketterij in de zestiende eeuw in de Nederlanden, wilden de gereformeerde predikanten ook de Lommelaren tot hunne secte komen overhalen. Zooals men althans vermoedt, zijn door één of meer aanhangers der nieuwe leer eenige zoogenaamde hegpredikaties gehouden, naar't schijnt in 1586. Niemand der ingezetenen werd hierdoor echter afvallig, doch spoedig hierna daagden militairen der gereformeerden op die kerk, kapellen en andere gebouwen afbrandden en het dorp plunderden.

De oude parochiekerk is een tamelijk groot, langwerpig gebouw, hetgeen zich evenwel wegens den kolossalen en hoogen toren, na rato zich minder verheven aan het gezicht voordoet. Aan den noordelijken muur van't schip, kan men nog drie kleine zeer oude dicht gemetselde vensters bespeuren. Oudtijds was deze muur naar den kant des torens van twee steunbeeren voorzien, doch na het wegbreken van deze worden er aan het schip geen meer gevonden, want de vernieuwde muur aan de zuidzijde is geheel gaaf opgetrokken. Het priesterkoor, waaraan mede herhaalde verbouwingen zichtbaar zijn, is door verscheidene steunbeeren versterkt. Het schip rust op zeer zware, ronde pilaren, welke vroeger eene nog meerdere dikte zouden gehad hebben, en bij de naasting der kerk in 1799 of daaromstreeks afgehakt zijn Alle kerkmuren bestaan schier geheel uit gewonen grooten baksteen. De mergelsteen onder de ramen der noordzijde aangebracht, is naar men zegt gedeeltelijk afkomstig uit den toren, toen deze steen bij eene herstelling zijne vorige plaats daaraan niet meer zoude bekomen hebben. Na veelvuldige herstellingen, schoon zonder groote verbouwingen, is op sommige plaatsen, zoals aan het koor en tegen den binnen torenmuur, echter in geringe mate, nog den oorspronkelijken of gothischen bouwtrant der kerk te herkennen.


Panken beschrijft wel deze kerktoren, maar niet de rest van de kerk; wel deze die er voorheen (voor 1900) stond.


Het tijdstip der bouwing van de oudste of gothische kerk is niet meer bekend. In 1586 is ze door Hollandse protestantsche soldaten afgebrand. De gemeentenaren hebben hierna tezelfder plaats eene nieuwe kerk met de oude steenen der verwoeste gebouwd. Deze kerk onaanzienlijker dan de voormalige is aan de beide zijden van't schip ongeveer 2 meters smaller dan hare voorgangster, waarvan de kolossale pilaren met hare puntige bogen daartusschen, echter nog de nieuwe kerk schragen. Alleen de boog in de nabijheid des torens ter linker‑zijde is rondbogig. De oude gotieke kerk was ongeveer 3 meters hooger dan de huidige, wat tegen den oostelijken torenmuur tot 1869 ter hoogte van de nok nog zichtbaar was.

De toren is in het laatst der veertiende eeuw gebouwd en een der aanzienlijkste en hechtste dezer omstreken. Daar ook het fraaie muurwerk, sinds de vorige herstelling weder veel geleden had, werd het van 1865 tot 1869, op kosten der provincie (Belgisch Limburg) en de gemeente in de oorspronkelijken toestand gerestaureerd. In 1865 begon men met den westelijken gevel, die door den tand des tijds het meest geleden had, de oostelijke was het laatste voltooid. Er is op verre na niet bestendig, slechts naar gelang daarvoor gelden beschikbaar waren, daaraan gearbeid. Zoowel de gehouwen als gebakken steen is op de zelfde plaats als hij bij de bouwing was alzoo aangewend Teneinde de grootte van baksteen als dien aan den toren te verkrijgen, werd een vorm aan dezen geévenredigd gemaakt, zoodat de ontbrekende van dezelfde soort is bijgewerkt. Deze steenen zijn van klei te Lommel vervaardigd en aldaar gebakken. Men kent nog de plaats waar dit klei daartoe benoodigd, gedolven werd (Artikel de Schans en Vest).


In de St-Pietersbandenkerk van Lommel komen ook een aantal maskers voor. Deze blijken qua vormgeving in ieder geval jonger te zijn en wel in te passen in het metselwerk. Dit wordt bevestigd door de doctoraalscriptie van H.P.M. Rose (april 1995) waarin wordt gesteld dat deze kopjes tijdens de restauratie van 1865-1871  werden ingebracht en klaarblijkelijk op dat moment werden gezien als een passende decoratie voor middeleeuwse kerkgebouwen. (http://www.graafschaploon.be/aanverwante-items/natuursteen-inserties/maskers-doopvonten)




Eene enkele afwijking van den ouden bouwtrant was den aannemer bevolen, die zulks met mij bejammerde. Men trof namelijk oudtijds vier nissen, waarin evenveel beelden zullen geplaatst geweest zijn, in den voormuur aan, twee hiervan bezijden de deur en twee in de pilasters of steunbeeren. Deze nissen, van middelbare grootte, waren rondom van gree en van binnen met mergel voorzien geweest, in eene vorige eeuw ruw en bij de jongste restauratie sierlijk met baksteen dicht gemetseld, zoodat van de oorspronkelijke nissen geen spoor dan eenige nauwelijks opmerkbare doorschijning zichtbaar en geenen misstand is. In het eerste jaar dezer hestelling (1865) werd o.a. een mergelsteen van het bovendeel der galmgaten uitgenomen op welken zich vier kleine getallen, moeilijk te ontcijferen bevonden. Het speet mij dezen steen bij geen enkel bezoek tijdens de restauratie te Lommel afgelegd, gezien te hebben. Toen ik eens omstreeks 1860 den toren ter bezichtiging beklom, was ik vergezeld door den oplettenden koster‑organist aldaar, die dat jaarschrift door een vergrootglas betracht, voor 1317 las. Vermoedelijk is het echter eenige jaren jonger, naardien de herkomst, indien dit het wezenlijk jaartal zij, van een ander monument dan de toren moet wezen. Immers in 1322 kreeg de Vrijheid Lommel van Hertog Jan de gonst, haar met muren en poorten te omringen, en in 1381 werd door Hertogin Johanna toegestaan de bouwstoffen van eene der 3 poorten tot het bouwen van den toren te bezigen. Hiermede is mitsdien voor dit jaar niet aangevangen. De steen met het gemelde jaartal was zoodanig geplaatst, dat noch in den toren, noch daarbuiten iemand hem konde genaken en er het genoemde jaartal in te kerven.

Het steen‑ of muurwerk des torens bereikt eene hoogte van 40,2, de spits van 15 meters. De muren zijn vierkant, van buiten gemeten is elke muur p.m. 9 meters lang, aan de oppervlakte van den grond 2,4m en aan zijn boveneinde of beneden de spits 1,67m dik. Uitwendig is hij van 10 insnijdingen, eene menigte platte of ondiepe nissen en op de vier hoeken van eenen dwarsstaanden of dubbelen steunbeer voorzien, welke 1,68m lang en breed bij den muur gemeten wordende dezen eene dikte van niet minder dan vijf meters aanbrengt. Alle beeren zijn gelijkvormig en reiken tot aan de galmgaten, de steenen wenteltrap aan de noord‑oost zijde geplaatst telt talrijke treden. De muren bestaan uit gewone groote baksteenen, doch zijn bij de galmgaten en andere plaatsen met gree, mergel en dergelijke grondsteen rijkelijk versierd. Bij sommige herstellingen in vorige tijden werden eenige dezer gehouwen steenen eruit genomen of vielen er van lieverlede naar beneden, waarvan er nu en dan door het dorp verspreid geraakten. Het benedendeel van den frontgevel en de beeren prijken met zeer diepe nissen of bogen. Men vindt in den toren drie verwulfsels of steenen zolders.

Naar eene volksoverlevering zijn de steenen van den toren en de kerk gebakken in de Weimortels, N.O. van de kerk, hetgeen allen grond van waarheid heeft. De legende voegt erbij dat de menschen de steenen van gezegde plaats tot bij den toren hand aan hand hadden overgereikt. Een dergelijk verhaal bestaat van zoo vele plaatsen dat men aan alle geen geloof hecht. Het is een geschiedkundig feit, dat de steenen aan de toren gebezigd, altans voor een groot deel van de versterking afkomstig zijn. Mogelijk is op gezegde wijze gehandeld met de bouwsteenen welke aan toren of kerk tekort kwamen. Aannemelijk is ook de bijvoeging in deze overlevering, als zouden alle lieden welke aan het bakken en overdragen dier steenen geholpen hadden, van eene gravin Van Hoei genaamd, een stukje of perceel in de "Maaij" een moeras tusschen Lommel en Kerkhoven als dank en belooning gekregen hebben. Heden ten dage bezitten nog een groot getal inwoners een klein afzonderlijk pand in dat moeras, in tegenstelling van andere vroenten of gebroekten, meerendeels door slechts één persoon of eene gemeente bezeten. Het adelijk geslacht [Ansfried] Van Hoei was destijds te Lommel in bezit van aanzienlijke goederen.

Rampen door oorlog brand, en andere omstandigheden trof de gemeente Lommel in menige eeuw, soms in verregaande mate, welke meermalen ook den toren en de kerk niet hebben gespaard. Toen in 1586 de torenspits was afgebrand, is deze door eene zeer hooge vervangen, welke de vreeselijke storm van 9 november 1800 deed nederploffen en waardoor geene geringe schade aan de kerk werd toegebracht.

Om met den alouden toestand in het godsdienstige hier te lande beter te oordelen neem ik nog eenige mededeelingen uit bekwame schrijvers over. De Middeleeuwen beschouwden de kerken als heilige plaatsen die grooten eerbied van ons vorderen. Een duizend jaren terug was het werk der beschaving in vollen gang. Aan de behoefte des volks voldeden de kloosters allen met de Dom‑of kapittelscholen. Er werd later geen kerk opgericht, geen klooster gebouwd of eene school was erbij. In de middeleeuwen toen elke kerk en ieder klooster eene school had, werden de schoolmeesters door de kerkelijke overheid aangesteld. Nog vroeger had men geen aanstelling noodig maar was meester wie wilde. Bij de invoering van het christendom bouwde men de kerken en kloosters liefst op plaatsen die door de vereering van heidensche godheden gewijd waren (Eigen Haard, 1875, p. 325).
  
Men begroef de lijken der Christenen van de vroegste tijden zoo niet in dan toch rond de kerken, wat heden velen schadelijk voor de gezondheid beschouwen, doch Richard zegt "Er is nog niet bewezen, dat uit kerkhoven ooit epidemieën zijn ontstaan".
Evenals de andere plaatsen der Meiérij van's Hertogenbosch moesten de ingezetenen van Lommel, die allen katholiek gebleven waren, hunne fraaie kerk met derzelver inkomsten in 1648 voor protestanten ruimen. Deze werden hun uit noordelijke provinciën des lands gezonden. Zij hebben alhier de kerk van dat jaar tot 1773 voor de uitoefening van hunnen godsdienst gebezigd. Gedurende dit tijdvak kwam van lieverlede het heerlijk oud tempelgebouw zeer in verval. Bij minnelijke overeenkomst is het door de Katholieken genaast en door hen in bruikbaren staat gesteld, zijnde in't begin der 19de eeuw, in 1808 tot den godsdienst hunner vaderen wedergekeerd en tot het jaar 1902 weder tot uitoefening van den godsdienst gebezigd. De oude kerk is in 1901 afgebroken en door eene grooter zeer sierlijke nieuwe kerk van fraaien bouwtrant vervangen. De nok hiervan reikt tot aan de galmgaten.

Bij de verregaande verdrukking voor de Katholieken der Meiërij omstreeks het jaar 1648 stelselmatig begonnen en met bitterheid voortgezet, werden alle Rooms Catholieke geestelijken genoodzaakt zich daaruit te verwijderen. In het geheim konden zich die van Lommel er nu en dan eens aan wagen hunne verlaten kudde eenige troostmiddelen van den godsdienst te gaan verstrekken. Van kerk, kapel en zielzorgers beroofd, hebben de katholieken van Lommel, na de Spaansche omwentelingen, vele jaren in de omliggende dorpen van Luikerland den gezamentlijken godsdienst uitgeoefend. Na 25 jaren bouwden zij eene eigen kerkschuur, onder oogluiking van lands overheid op het gehucht Adelberg, ongeveer 5 minuten noordwaarts der dorpskom, nabij den weg op Luiksgestel. Zonder verlof der Staten hadden in 1729, toen de nederige kerk reeds ongeveer 60 jaren bestond, ze verbeterd en opgetimmerd. Hierover vroegen de Lommelaren bij een smeekschrift vergiffenis, maar deze werd hun geweigerd en gelast de vernieuwing op verdere straf af te breken. 

Interieur doopsgezinde schuurkerk (Stadskanaal)

Van overheidswege moest het interieur van zo'n schuurkerk dus "povertjes" blijven, ongeveer zoals dat van de in het noordoosten van Nederland gelegen dorpje Stadskanaa




Deze schuurkerk is in 1809 of 1810 gesloopt. Als men het middenpunt der toenmalige parochie of dat der gehuchten in aanmerking zou nemen stond ze niet doelmatig. Meer dan een half uur van deze plaats verwijderd hadden de katholieken van Lommel aan de grens van Luiksgestel in de eenzame heide, in of omtrent 1648 eene nood‑ of schuurkerk gebouwd en gebezigd tot die op den Adelberg gesticht was, zegt eene legende, doch hieromtrent of het bestaan eener noodkerk in de heide heb ik nimmer iets in schrift of druk ontmoet. Uit de Memorie der Rekening van Geestelijke Goederen van Kempenland enz. wordt het inkomen van de pastorij, de kerk en van altaren vroeger daarin aanwezig, benevens van de kapel met haar Maria‑altaar en zielmissen genoteerd.


Van de Lommelse schuurkerk op de Adelberg is helaas geen prent bewaard gebleven, maar ze moet eruit gezien hebben als bovenstaand exemplaar te Tilburg. Deze schets is van 1773.



De oude parochiekerk, enkele minuten zuid‑oostwaarts de kom gelegen, den apostel Petrus in zijne banden toegewijd, voorheen in rang van quarta capella aangeduid, was bij het kapittel van Hilvarenbeek ingelijfd. Dit droeg de zielen‑ of herderzorg van eenen Vicaris of Pastoor op, verschafte hem een genoegzaam inkomen en belastte zich met het onderhoud der kerk. Wereldlijke priesters konden zich hier sinds de vervolging na 1648 niet ophouden, waarom de abdij Postel haren religieusen derwaarts zond, die bij dreigend gevaar, wegens den niet verren afstand tijdelijk in hun convent konden verblijven. Tot 1703 heeft dit slechts voortgeduurd, toen de kwartierschout van Kempenland namens de Staten ingevolge de landsplakkaten, de geordende priesters en Monniken, bepaaldelijk die van Postel verdreef. Sedert dien tijd is Lommel, in onafgebroken opvolging, door seculiere priesters bediend.

Aan het pastoraat of vicarie waren drie missen in de week met de inkomsten van 18 mudden rogge 's jaarlijks verbonden. Men noemt in het jaar 1520 de vier volgende altaren: aan O.L.V.; aan het heilig Kruis; aan den H.Geest en aan de H.Barbara toegewijd. Vaste inkomsten en missen worden van deze altaren opgegeven, behalve dat van den H.Geest. Een register of pouillé meldt ten jare 1553 ook de drie eerste altaren doch als vierde altaar dat van den H.Nicolaas. Echter schrijft Coeverincx dezelfde 4 altaren van 1520. Het altaar van den H‑Antonius was in 1615 met dat van den H.Antonius [bedoeld is H.Geest] vereenigd. Er bestonden in dit jaar vier kleine beneficién in de kerk van O.L.Vrouw, Antonius, Barbara en H.Kruis. Volgens een "Registrum Beneficiorum et Officiorum" van het aloude dekanaat Hilvarenbeek, uit het jaar 1430 (Mededeeling door wijlen J.Habets o.a. in de Kon.Akademie,1887) bedroeg toen de opbrengst van den vicaris 25 Rijnl. Gulden's jaars. De rector van het Maria‑altaar heette Johannes Haen die afwezig was. De dienst werd door heer Henricus waargenomen. Het inkomen op het gezegde stuk gemeld is afgesleten.

Van de Kosterij werd toen Petrus van Heselbeek genoemd, doch ook hij resideerde er niet, maar hij liet de diensten door Arnoldus, "ongehuwde geestelijke", waarnemen. De opbrengst van het kosterschap, beliep 4 mudden rogge. Uit de beide gecursiveerde woorden kan men besluiten, dat in de vijftiende eeuw ook hier te lande soms gehuwde priesters aanwezig zullen geweest zijn Nadat de Meiérij aan de Staten der Nederlanden overgegaan en in handen eener protestaantsche onderdrukkende regeering gekomen was verminderden de inkomsten aan kerk, pastorie, kapellen en benificiën, door der Vaderen vroomheid gesticht. Ingevolge eene resolutie der Hoogm. van 9 sept. 1679 werd, zoals hiervoren gemeld is, het inkomen der Kerk bij het kapittel te Hilvarenbeek genoten. Op het laatst der 18e eeuw bedroeg het inkomen der pastorie slechts f1.19‑6‑12, wat in 1681 nog voor fl. 74‑2‑14 staat genoteerd, dat van het Barbara‑altaar respectievelijk fl.4‑12‑2 en fl.14‑19‑12 en dat der vroege Mis f1.12‑7‑8 en f1.29‑11 (Memorie uit de rek. der Geestel. Goederen van Kemp. door mij overgeschreven 16 oct.1840).

PASTOORS VAN LOMMEL.

13?? : Arnold YWANNI. Als kanunnik te 's Bosch en in een vidimus op de jaren 1398 en 1419 is Arn. Iwani Peelt (Pelt) genoemd.
1398: Joannes PAUWETER in 1395 Scholarch van St.Jan te 's Bosch ruilde met Arnold Ywanni in 1398 zijne scholasterij tegen het pastoraat van Lommel. In
1403 kreeg hij eene prebende in St.Jan, maar is in 1405 onder de 17 aanwezige kanunniken niet vernoemd. Hij werd in 1417 deken van de Illustre Broederschap van O.LV. en had in 1447 in die waardigheid en in 1450 in de Kanunniksdij een opvolger. Gezegde scholasterij is 4 december 1423 door den Paus vernietigd.
1430: Henricus VAN OUDENHOVEN. Hij wordt voortdurende vicaris van Lumel genoemd. Als resideerende doet hij pastoreelen dienst. Aan het pastoor was eene opbrengst van 25 Rijnl.gulden verbonden.
1532: Gillis VAN LOEMEL ontvangt 9 juli dezes jaars placet (inwilliging) op het rectoraat der kerk (deze acte berust in het Rijksarchief te Brussel, Chambres des Comtes n 20787).
1539 : Gisbertus VILTERS van Lommel. Deze pastoor en 3 opvolgers staan in onzekere jaartalllen bij sommige schrijvers vermeld. Men vond ook op 1543 Petrus Goessen van Lommel.
1553: Petrus DE MONTE was in dit jaar niet op zijnen post.
1560: Sebastianus KLUIJSENS van Lommel.
1578: Guiliëlmus HEESMANS van Lommel. Alvorens hij als herder in zijne geboorteplaats optrad was hij achtereenvolgend kapelaan te Meelen, Hoogstraaten en Gheel. Zijn gouden jubelfeest als pastoor van Lommel gevierd hebbende, deed hij afstand van de herderlijke zorg, doch diende de parochiekerk als primissaris [ =vroegmislezer] nog ruim twaalf jaren en overleed te Lommel 24 october 1640 in den gezegenden ouderdom van 97 jaren (Kerkarchief van Lommel). Een dokument van 22 juni 1584 handelende over het kosterschap sedert vier jaren door Richardus 's Greven bezeten, doet Heesmans als getuige optreden, die 9 september 1588 den bisschop verzoekt, het beneficie van O.L.V.., waaraan de niet resideerende rector L. Moorkens genoemd wordt, tijdelijk aan 't vicariaat of pastoorschap toe te voegen. Pastoor Heesmans verklaart in 1615, dat het beneficie van het H.Kruis aan het pastoraat is toegevoegd en gemelde Moorkens als rector van het altaar van den H.Geest en van Antonius zelf de lasten volbrengt. Deze Moorkens te Lommel geboren, vindt men reeds in 1584 vermeld en noemt zich primissarius [ =vroegmislezer] in 1625. Dit jaar vraagt hij den bisschop de lasten te willen verlichten, die aan een door hem bezeten beneficie in de kapel op het gehucht Heuvel verbindend waren. Hij verklaart de inkomsten dier fondatie gering en zijn 74 jaren ingetreden en slecht te been te wezen.
1628: Nicolaas VAN TULDER S.T.B.F. komt als pastoor tot 1649 voor, toen hij gewis in de hevige vervolging wel gevlucht Tal geweest zijn.
1650: Hugo HANEGRAEFFS van LommeL Hij overleed 20 Aug. 1661, slechts 45 jaren bereikt hebbende. Ik vind hem ook Johannes Hanegraaf geschreven.
1661: Gerardus CROM van Scherpenheuvel. In 1676 Lommel verlatende, werd hij in 1680 pastoor te Lagemierde. + April 1684.
1676: Bernardus BOOGAERTS van Baelen. Hij en de 2 voorgangers waren abdijheeren van Postel. Boogaerts in 1672 pastoor te Woensel, in 1675 van Wamel, werd in 1703 prior der gezegde abdij en overleed daarin 1 maart 1707 men vergelijke Postel's Biographisch Woordenboek door TJ.Welvaarts,1892.
1703: Andreas AERTS van Lommel. Eene andere opgaaf meldt : 1734 Andreas Aerts van Lommel, studie Leuven.
1704: Franciscus BREIJNAERTS van [..Arendonk..].
1713: Ant.SWINNEN van Turnhout, aanvaardde in 1725 de parochie Desschel.
1775: Hub.HICKSPOOR + 17 november 1725.
1726: Petrus AERTS van Lommel, bevorens kapelaan te Someren, werd in 1724 Pastoor te Dinther. Hij stierf in Aug. 1740.
1740: Henricus VAN DE CRUIJS., van Asten. Eene andere lezing is : 1764 Henricus Van Der Cruis van Leende,  studie Leuven.
1768: Leon. VAN DER ASDONK van Helmond. Hij bedankte in 1789 en stierf 31 Dec. 1792 te Gemert.
1789: God. Dam. POMPEN van Leende + 12 Sept. 1812.
1812: Joannes VERWETERING van Vechel + 15 September 1836.
1836: Arnoldus VAN MOORSEL van Helmond. Na het overlijden van den pastoor Verwetering kreeg Lamb.Van Der Dussen,  van 1827 pastoor te Breugel, zijne verplaatsing naar Lommel. Aangezien de Lommelaren ernstig hunnen kapelaan Arn.Van Moorsel als pastoor begeerden, zag Van Der Dussen van zijn benoeming af en keerde onverwijld naar Breugel terug (meermalen hoorde ik dit feit uit den mond van tijdgenoten, inzonderheid van den eerw. A.Hoefnagels, neef van Van Der Dussen, in zijne omstandigheden. Hoefnagels van 1841‑45 pastoor te Westerhoven, stierf prior der Trappisten. Hij had den nieuwbenoemden pastoor in 1836 in hetzelfde rijtuig naar Lommel vergezeld. Van Der Dussen werd in 1844 naar St‑Michiels‑Gestel verplaatst, waar hij is overleden). Drie jaren bediende nu Van Moorsel de parochie als Administrator en werd eindelijk tot pastoor 9 juli 1839 ingeleid. Hij is er 17 maart 1862 overleden.
1862 : Karel GAETHOFS van Houthalen. Van 1844 kapelaan te Lommel geweest, is hij als pastoor plechtig ingeleid, wat sedert den tijd der hevorming te Lommel niet had plaats gegrepen. Onder zijn herderschap is op het gehucht "de Hei" door zijn bemoeiing en die van den kapelaan Vencken eene kapel gebouwd, die later verbeterd werd.
1888: J. CLAIJKENS.


Het gebouw rechts op deze foto was in mijn jeugdjaren de pastorie, maar het werd eigenlijk omstreeks 1900 als villa gebouwd door Meulemans, schoolhoofd van de gemeentelijke lagere school in de Fr. Vanhamstraat, door zijn leerlingen "Meulemenneke" genoemd. Toen hij omstreeks 1918 Lommel als gepensioneerde verliet en naar Antwerpen trok, waar zijn zoon verzekeringsmakelaar was, kocht de gemeente het gebouw en maakte er een pastorie van.



KAPELANEN VAN LOMMEL.
In 1844 is de tweede kapelanie opgericht.

1682: Godefridus AERTS van Arendonk. Werd pastoor te Lagemierde.
1694: Reinerus BLOX van Eersel. Pastoor te Renoij.
1698: Gerlacus WEERTS van Lommel. Deed afstand. Hij wordt ook Werts geheeten, was in 1672 in Lommel geboren en stierf in 1715, den 12 November.
1699 : Joannes VAN DOERNE van Eindhoven. Hij en drie voorgangers waren Postelsche religieusen.
17[08] : Joannes ALDENHUYSEN. Als kapelaan te Lommel staat hij 16 Juli 1727 in het doopregister te Gemert aangeteekend. Waarschijnlijk is hij J.A. Aldenhuijsen in 1731 pastoor van Borkel en Schaft.
1730: Joan. VAN DEN BROEK. Werd later Pastoor te Berchem en te Erp; alwaar hij 15 October 1773 overleden is. Waalwijk was zijne geboorteplaats.
1739: Wilh. AERTS van Lommel. ‑ Past.Bladel.
1748: L. VAN DER ASDONK van Helmond. ‑ P[astoor] Lommel.
1768: Barth. COX van Hilvarenbeek. ‑ P[astoor] Aarle.
1775: G. D. POMPEN van Leende. ‑ P[astoor] LommeL Hij werd 27 April 1790 als pastoor ingeleid en stierf 12 Sept. 1811
1788: W. STAESSENS van Strijp, eerst ass[esor] ‑ R[ect]or's Bosch.
1793: Adr. BECKERS van 's Bosch. ‑ P[astoor] Heeze.
1806: Petrus VOET van Berchem. ‑ P[astoor] Oyen.
1814 : Am. VAN MOORSEL v. Helmond. ‑ Pastoor Lommel.
1836: Lamb. VAN KOLLENBURG van Liempde. Hij was in 1835 ass[esor] te Geldrop; dan te Lommel. 3 Dec.1838 overleed hij aldaar aan de pokken.
1838: Leon. VAN SLEEUWEN van Dinther. In 1853 werd hij pastoor te Stratum en in 1860 te Aarle.
1844: Karel GAETHOFS van Houthalen. ‑ P[astoor] Lommel.
1853: Joan. Lud. VAN DER EIJCKEN van Steevoort. ‑1856 Kap[elaan] Alken.
1856: Victor Alexander CORTHOUT van Laer.1857 Coadjutor Kinroij.
1857: Tbeod.God. POORTERS van Overpelt. 1872 pastoor te Oostham.
1862: Joannes Jacobus SPAAS van Hamont.
1872: Fr.Xav.M. VENCKEN van Papenhoven uit het bisdom Roermond.
Voorts waren de volgende kapelanen in bediening : J. BETTONVILLE, J. VENCKEN, E. MEGANCK, DELOBELLE, G. STRAETMANS, VERMEULEN, VAN AERT; LOONEN in 1897 overleden, LEIJSENS, MULDERS, HOLLANDERS, JOOSEN. HOLLANDERS werd in 1902 pastoor te Kerkhoven onder Lommel. Hij toonde zich zeer belangstellend voor deze mijne Beschrijving enz.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten